De Thiele Wibautstraat

Twee weken geleden ben ik binnen Amsterdam van de Pijp naar Oost verhuisd. Voor vele van onze vriendjes zijn wij voor hun gevoel buiten Amsterdam gaan wonen. Om nu bij ons te kunnen komen, moet je namelijk de Amstel over, en de Wibautstraat, en nog verder. Niet heel veel verder, maar ver genoeg om je te kunnen afvragen wie die Wibaut was.

Bij het lezen over Floor Wibaut (1859-1936) kwam ik er al snel achter dat voor mij de Wibautstraat vernoemd is naar zijn vrouw Mathilde Wibaut-Berdenis van Berlekom (1862-1952). Het beeld van Floor voor het, inmiddels gesloopte, Wibauthuis aan de Wibautstraat moet ik dan maar even voor lief nemen. Misschien staat hij daar ook wel aan zijn vrouw te denken.

Voor meer informatie over het leven van Mathilde Wibaut verwijs is graag naar dit deel van de website van het Huygens Instituut voor Nederlandse Geschiedenis. Hieronder volgen enkele korte stukjes van die website. De eerste 3 stukjes vielen mij op omdat ze weergeven hoe ook Mathilde de strijd voor het ‘dameskiesrecht’ aanvankelijk niet samen vond gaan met die voor het algemeen kiesrecht. Vervolgens toch wel, maar toen had haar eigen partij (de Sociaal-Democratisch Partij) daar moeite mee, totdat de SDP overstag ging en haar standpunt overnam.

‘Mathilde [(Thiele, voor vrienden)] werd in 1895 voorzitter van de Middelburgse afdeling van de Vereeniging voor Vrouwenkiesrecht. Vier jaar later legde zij deze functie neer, omdat de strijd voor ‘dameskiesrecht’ volgens haar niet samenging met die voor algemeen kiesrecht, waaraan zij en haar man zich sinds hun gelijktijdige toetreding tot de Sociaal-Democratische Arbeiderspartij (SDAP) in 1897 verbonden hadden. In 1902 richtte zij de Vrouwenvereeniging ‘Samen Sterk’ op, die arbeidersvrouwen trachtte bij te scholen door lezingen en verklarende publicaties over een scala aan onderwerpen. In dit kader pasten haar bemoeienissen met de oprichting van een huishoudschool en een jeugdbibliotheek in Middelburg.

In 1907 meende Mathilde Wibaut dat de tijd gekomen was voor een landelijk netwerk van deze ook in andere plaatsen opgerichte vrouwenverenigingen. In 1908 coördineerde zij de samenwerking in de Bond van Sociaal-Democratische Vrouwenclubs (BSDVC), die zij vervolgens tot 1935 voorzat. De Bond groeide van twaalf afdelingen met enkele honderden leden uit tot een organisatie van meer dan tweehonderd afdelingen met duizenden leden. Het aantal vrouwelijke leden van de SDAP kwam, mede hierdoor, in de loop der tijd van 10 procent op 32,5 procent.

De politieke richting van de BSDVC werd voornamelijk uitgedragen door zijn voorzitster. Mathilde Wibaut achtte het noodzakelijk dat vrouwen opkwamen voor hun eigen belangen in een aparte organisatie. De SDAP had daar aanvankelijk moeite mee. Pas in 1914 erkende de partij de BSDVC als een zelfstandige partijorganisatie. Tot 1919 streden Mathilde Wibaut en haar Bond voor het kiesrecht voor vrouwen. In 1906 stelden zij dat het doel was en zou blijven het algemeen vrouwenkiesrecht – zonder condities vooraf – naast het algemeen mannenkiesrecht. De SDAP zag daar voorlopig weinig heil in. Maar de Bond bleek binnen de partij een machtsfactor. Toen de kiesrechtpetitie van 1910/1911 door meer dan honderdduizend vrouwen werd ondertekend, ging de partij overstag en nam zij het standpunt van de BSDVC over.’

De volgende 2 stukjes gaan over Mathildes (en haar man Floors) standpunt over het huwelijk en economische zelfstandigheid van vrouwen. Een thema waar vandaag de dag nog over gediscussieerd wordt, hetgeen nog steeds niet overbodig is aangezien anno 2010 slechts 46 procent van de Nederlandse vrouwen tussen de 15 en 65 jaar meer dan het bijstandsniveau van een alleenstaande verdient.

‘Een ander thema van de bondsvoorzitter was de economische zelfstandigheid van vrouwen. In de jaren twintig en dertig ageerde Mathilde Wibaut krachtig tegen regeringsmaatregelen die vrouwelijke arbeid buitenshuis beperkten en het ontslag voor gehuwde vrouwelijke ambtenaren voorstelden. Betaald werk verschafte vrouwen niet alleen een inkomen, maar verbreedde ook hun maatschappelijke horizon.

De socialistische maatschappij die de Wibauts voor ogen stond, vroeg om andere samenlevingsnormen. Een huwelijk ter wille van economische zekerheid – dat wil zeggen door vrouwen aangegaan uit onzuivere motieven als verzorging, geld of status – keurden zij af. Zij bepleitten liefde zonder bijbedoelingen, liefde die de partners geen leed zou berokkenen. Op de door hen gepropageerde ‘vrije verloving’ of ‘proefverloving’, die seksueel verkeer – gekoppeld aan geboorteregeling – toestond, zou idealiter het bezonnen huwelijk volgen. Dit zou een verbintenis zijn tussen gelijkwaardige partners, ‘zonder meesterschap of onderdrukking’ (p. 193), waarin alle kinderen als gewenste kinderen zouden worden geboren. Buitenechtelijke relaties werden door De Wibauts niet op voorhand verworpen. Zij erkenden de eigen keuze van de vrouw voor het moederschap en bepleitten een legitieme plaats voor de ongehuwde moeder in de samenleving.’

Tot slot, geinspireerd door wat ik eerder vandaag over Elisabeth Otter-Knoll schreef (en gepost heb), een laatste stukje:

‘Mathilde Wibaut zag in hoeveel moeite (en geld) het vrouwen soms kostte de bijeenkomsten van de vrouwenclubs te kunnen bijwonen. Ter gelegenheid van haar vijfentwintigjarig voorzitterschap van de BSDVC in 1933 werd het Thiele Wibautfonds opgericht – naar haar roepnaam – , waaruit een tegemoetkoming in de vaak hoge reiskosten kon worden verstrekt.’

Al met al voor mij reden om aan iedereen die de barre tocht naar ons nieuwe huisje in Oost overleeft, te vertellen dat de Wibautstraat vernoemd is naar Thiele Wibaut.

Een huis voor fatsoenlijke brave vrouwen op hogere leeftijd

‘[Het is] mijn verlangen in het leven te roepen een stichting voor fatsoenlijke Dames die onvermogend en zonder eigen schuld niet in staat zijn in haar eigen onderhoud te voorzien. Met leedwezen zag ik immer hoe menigmaal de fatsoenlijke brave vrouwen op hogere leeftijd, zo al niet broodgebrek leden, dan toch veel moesten ontberen, wat hun een rustiger en zorgvrije oude dag bezorgde: terwijl voor de mindere stand, iedereen zorgde, waarvan hier in Amsterdam zijnde gestichten en hofjes getuigen’ (gecit. Van der Heijden, 67-68).

In 1886, een jaar voor het overlijden van haar tweede echtgenoot, maakte Elisabeth Otter-Knoll haar testament op. Zij bepaalde dat haar huis op de Kloveniersburgwal zou worden omgebouwd tot een verblijf voor ‘oude en gebrekkige onvermogende zeekapiteins en stuurlieden’, naar wens van haar eerste man. Verder benoemde zij als enige erfgenaam ‘een stichting voor dames uit de deftige stand’. In 1900, vlak voor haar dood, voegde zij [bovenstaand] citaat hieraan toe.

Voor meer informatie over Elisabeth Otter-Knoll klik hier.